Hoofdstuk 8
7 november 2004
Mary had al uren niet gehoest, alleen maar geslapen. Het was een diepe, rustige slaap, maar John werd daar allerminst rustig van. Hij had een knagend voorgevoel. Dit klopte niet, Mary’s rust was een onheilspellend voorteken.
Om tien uur ’s avonds bleek zijn voorgevoel juist. Mary werd vanuit het niets schreeuwend wakker. ‘Help me. Alsjeblieft, help me!’
John hapte naar adem terwijl hij de drie getallen intoetste die hij nooit van zijn leven had gehoopt te hoeven intoetsen. Toen de ambulance arriveerde om Mary mee te nemen naar het ziekenhuis, veranderde de roes waarin John weken had geleefd in een vertraagde weergave van de realiteit. Hij voelde de blikken van zijn nieuwsgierige buren in zijn rug branden terwijl de verplegers Mary in de ambulance tilden.
Er werd tegen John gepraat, maar hij verstond er geen woord van. Daar stond hij, oorverdovend alleen tussen een groep mensen, machteloos toekijkend wat er gebeurde. De duistere wereld die hem omringde werd ritmisch verlicht door flitsen van blauw ambulancelicht die de hele ervaring nog surrealistischer maakten. Hij liet zich leiden door de gebeurtenissen, in de wetenschap dat hij waarschijnlijk alleen naar het huis zou terugkeren. Zijn blik raakte verstrengeld met die van Mary, en hij voelde dat ook zij het besefte. Voor het eerst in weken glimlachten ze weer naar elkaar, alsof alles goed zou komen, al wisten ze beiden dat goed nooit meer zou komen.
In het ziekenhuis vertelden de artsen John dat dit het moment was om afscheid te nemen van zijn vrouw. Maar welke woorden kies je als je weet dat je degene van wie je zo intens houdt nooit meer zult zien? Bij gebrek aan woorden hielden ze elkaars hand vast en keken ze elkaar diep in de ogen, de wereld om hen heen buitensluitend. In een paar uur zeiden ze op deze manier meer tegen elkaar dan ooit met woorden mogelijk was geweest.
Het stak John dat een leven dat zo groots was geweest, zo klein moest eindigen, in een ziekenhuiskamer van vier bij vier. Toch deed het dat, om kwart over zes in de ochtend. Mary gebruikte haar laatste krachten om de enige vraag te stellen die nog belangrijk voor haar was: ‘Maar hoe moet het nu met jou, John?’
Hij slikte zijn tranen weg. ‘Met mij komt het wel goed, meis, maak je geen zorgen,’ loog hij.
John huilde niet. Niet toen haar ademhaling langzamer werd. Niet toen de pauze tussen de piepjes op de hartmonitor langer werd. Zelfs niet toen haar handen kouder werden.
Hoofdstuk 9
21 juni 1971
De kater die John voelde toen hij ’s maandags weer aan het werk moest, was aanzienlijk. Hij had Mary nog een paar keer aan de telefoon gesproken na de bijzondere avond drie dagen eerder en hij zat stevig op zijn roze wolk.
Het hele weekend had hij geen seconde meer gedacht aan zijn baan. Hoewel John vandaag overal had willen zijn behalve hier, besloot hij dat gevoel zijn dag niet te laten domineren.
John kon niet wachten om Evan te vertellen hoe zijn afspraakje met Mary was verlopen. Lange tijd was het Evan geweest die John had overstelpt met kleurrijke verhalen over spannende dates en wilde weekends, maar Evan was inmiddels alweer een jaar getrouwd en vroeg John geregeld wanneer hij ter compensatie nu eens met verhalen kwam.
Normaliter stond Evan hem buiten al op te wachten, maar vandaag niet. Jammer, vond John, want binnen konden ze lang niet zo vrij met elkaar praten als hier. Bovendien was de maandag doorgaans veel te hectisch om binnen gezellig een praatje te houden, zeker met Dekker junior die altijd op de loer lag.
Eenmaal binnen was er van de gebruikelijke hectiek niets te merken. Evans kluisje stond open en zijn werkjas lag over de houten bank. John keek om zich heen, maar zag niemand. ‘Evan?’ riep hij, maar er kwam geen antwoord.
Hij zou toch niet…? John werd bevangen door een schuldgevoel. Had hij het hem dan toch eerder moeten zeggen? Een briefje op zijn kluisje gaf de opmaat voor het antwoord: Mijn kantoor, nu!
Zijn baas had niet eens de moeite genomen om het briefje te ondertekenen.
Twee minuten later klopte John op de deur van het kantoor van Dekker junior.
‘Binnen,’ klonk het schel.
John opende de deur en ontmoette direct de felle blik van zijn meerdere. Aan de andere kant van het bureau zat Evan, zijn ogen neergeslagen.
Dit is het dan, dacht hij. Hij voelde zich onderdeel van een slechte spelshow, waarin hij en Evan niets waren dan betekenisloze pionnen.
‘Zitten, McKenzie,’ fluisterde Dekker junior haast.
John gehoorzaamde en trachtte oogcontact te krijgen met Evan om aan te geven dat alles in orde zou komen, maar Evan bleef strak naar de grond staren. John voelde zich verschrikkelijk. Evan was overduidelijk zijn baan kwijt en dat was allemaal zijn schuld. Alsof het niet dramatisch genoeg was, zag hij Evans laatste loonstrookje op Dekker juniors bureau liggen, netjes in een envelop met daarop M.E. Andrews.
‘Anderhalve week geleden hebben wij een gesprek gehad, waar of niet, meneer McKenzie?’ sprak zijn baas buitengewoon hard.
John knikte instemmend en was blij dat hij die waarheid in ieder geval al had kunnen opbiechten aan Evan.
‘Tijdens dat gesprek heb ik aangegeven dat er binnen afzienbare tijd iemand moest vertrekken. Waar of niet, meneer McKenzie?’
John knikte wederom.
‘En klopt het, meneer McKenzie,’ vervolgde Dekker junior zijn toneelstukje, ‘dat u tijdens dat gesprek, waarin ik aangaf dat ik u beiden extra scherp in de gaten zou houden, een pakketje in uw bezit had dat een dag eerder bezorgd had moeten zijn? Een pakketje waar ik u speciaal voor op pad had gestuurd omdat het niet kon wachten?’
‘Wat? Maar hoe…’ begon John. Hij draaide zich om naar Evan, die nog altijd naar de grond staarde. Ineens viel het kwartje. ‘Jij gore…’
‘Pardon, meneer McKenzie? Ik geloof dat ik u iets vroeg.’
John wendde zich weer tot zijn baas. ‘Dat klopt,’ zei hij luid, met
de intonatie van een kind dat met tegenzin sorry moet zeggen.
‘Ongelooflijk’ antwoordde Dekker, ‘wat een lef! En waar is dat
pakketje nu?’
‘Dat is inmiddels netjes bezorgd,’ zei John.
‘Nétjes bezorgd. Netjes bezórgd?’ schreeuwde Dekker nu kwaad uit.
‘Een pakketje dat niet op tijd wordt bezorgd, is niet netjes bezorgd, McKenzie. En hoe durf je dat voor me te verzwijgen?’
John bleef stil, wetende dat hij een ‘het spijt me’ op dit moment niet geloofwaardig over zijn lippen kon en wilde krijgen.
‘Ik zit nu met een dilemma, McKenzie, een levensgroot dilemma.
Ik zit tegenover een leugenaar en een matennaaier!’
Evan keek verschrikt op.
‘Ja, wat dacht u dan, meneer Andrews? Dat ik u zou belonen voor het verlinken van uw collega? Dat u uw baan kon veiligstellen misschien? Ik had gedacht dat u me beter kende!’
‘Maar…’ stamelde Evan, die deze wending duidelijk niet zag aankomen, en voor het eerst sinds Dekker junior het bedrijf had overgenomen, voelde John iets van bewondering voor zijn baas.
‘Stil,’ snauwde Dekker. ‘Ik zou jullie beiden op staande voet moeten ontslaan. Helaas heb ik die luxe niet. Meneer McKenzie, meneer Andrews, jullie hebben me voor een onmogelijke keuze gesteld. Eentje die ik dan ook niet zal maken.’
John en Evan keken elkaar vertwijfeld aan.
‘Ik laat het aan jullie over,’ ging Dekker verder. ‘Aan het einde van de dag wil ik dat een van jullie zijn biezen pakt. Wie, dat mogen jullie onderling uitvechten. Aangezien jullie zulke goeie maatjes zijn, komen jullie daar vast wel uit!’ Er verscheen een grijns die Johns bloed deed koken. Zo snel als het sprankje waardering was opgekomen, was het ook weer verdwenen.
‘Opstaan, heren!’ zei Dekker walgelijk opgewekt, terwijl hij een denigrerend handgebaar maakte. ‘Aan het eind van de dag ontvang ik van een van u een ontslagbrief. En nu aan het werk.’
Terwijl Evan langzaam opstond, sprong John van zijn stoel en greep zijn collega bij de kraag. ‘Jij ongelooflijke klootzak!’
‘John, ik…’
‘Vrienden, hè?’ brieste John buiten zichzelf. Hij balde zijn vuist en liet hem in de lucht hangen, alsof een onzichtbare kracht hem ervan weerhield hard uit te halen.
Evan sloot zijn ogen alsof hij accepteerde wat hem te wachten stond.
John keek naar zijn collega, die voor zijn neus stond te trillen. ‘Hmpf, je bent het niet eens waard,’ mompelde hij, waarna hij zijn vuist liet zakken. Hij draaide zich om naar Dekker junior, die genoeglijk stond te kijken met zijn armen over elkaar. Onbegrijpelijk dat hij hiervan genoot. John besloot te vertrekken en in de auto te overdenken wat hij met dit alles moest.
‘U begrijpt, meneer McKenzie,’ sprak Dekker, ‘dat ik deze tijd van
uw salaris moet aftrekken. We zijn hier immers geen filantropische instelling.’
Daarop draaide John zich om. ‘Hier heb je je brief, klootzak!’ Zonder
verdere omhaal plantte hij zijn vuist recht in het gezicht van zijn baas, die als een zak vuile was op de gronde stortte. Wrijvend over zijn pijnlijke hand boog John zich over hem heen. ‘Wil je nog een handtekening?’ voegde hij toe, terwijl hij zijn andere vuist in de lucht zwaaide.
Dekker schudde zijn hoofd, in shock.
‘Stelletje ratten,’ mompelde John, waarna hij voor de laatste keer de deur van het kantoor achter zich dichtsmeet.
Lees verder…
Wil je een mailtje ontvangen wanneer het nieuwe hoofdstuk online staat? Vul dan hieronder je e-mailadres in. Dat verplicht je tot niets.
BESTEL DE ROMAN DANSEN MET HERINNERINGEN hier en BETAAL GEEN VERZENDKOSTEN!
Mocht je de roman tot nu toe leuk vinden, zou je dat dan willen delen op Facebook en / of Twitter met de knoppen hieronder? Dat zou ik echt enorm op prijs stellen.