***
Toen Hilda de winkel binnen kwam lopen zag ze vijf bekende gezichten, dat van Flip en Maud, twee bewakers, en dat van een kalende man met woeste kraaloogjes achter een brilletje.
‘Wilt u uw zakken legen,’ vroeg één van de bewakers.
‘Geen denken aan!’ bitste de man, ‘ik moet er vandoor en als u verstandig bent laat u me gaan’.
‘Laat hem maar gaan,’ onderbrak Hilda het gesprek, ‘deze man heeft niets gestolen’.
Ze werd plotseling begroet door een aantal verbaasde blikken, inclusief eentje van de kraaloogman.
‘Waar heb je het over Hil, je komt net binnenlopen?’ reageerde Flip verbolgen.
Er was weinig dat Hilda hierop kon zeggen, aangezien de waarheid geen optie was.
‘Gewoon, een gevoel,’ probeerde ze daarom maar.
De brede bewaker schoot sarcastisch in de lach en Hilda wierp hem een vernietigende blik toe.
‘Sorry, maar op basis van gevoelens kunnen we niet gaan handelen. Bovendien, zoals uw collega al zei, u hebt niet eens gezien wat er is gebeurd?’
De man had natuurlijk gelijk, maar het was niet wat Hilda had willen horen. Ze had zichzelf in de trein overtuigd van het feit dat ze invloed had op de gebeurtenissen van de dag en nu kon ze niet eens voorkomen dat de man met haast zijn afspraak zou missen. Dat laatste vond ze niet zo heel erg, want hij had het er ongetwijfeld ook vandaag zelf naar gemaakt, maar het was de onmacht die haar frustreerde.
‘Hij heeft alleen maar een pieper in zijn zak,’ floepte ze eruit, voordat ze geïrriteerd naar de achterruimte van de winkel beende. Terwijl ze haar jas aan de kapstok hing en nog even snel haar make-up bijwerkte in de spiegel, hoorde ze de man foeteren over zijn gebroken bril en de pieper in zijn zak. Vervolgens zag ze Maud naar voren vliegen om de man nog even een extra zetje te geven met haar Facebook-grapje. Ze had er de eerste keer al niet om kunnen lachen, maar nu ze het de tweede keer hoorde gebeuren, realiseerde ze zich pas hoe misplaatst het was. Zelfs als de man het dubbel en dwars verdiend had, bewezen ze de winkel er natuurlijk geen dienst mee.
Een paar seconden later was het voorval voorbij, en keerde de rust terug in de winkel.
‘Waar ben jij nou helemaal mee bezig?’ vroeg Flip, die verhaal kwam halen.
Hilda haalde haar schouders op.
‘Die man was onschuldig.’
‘Die man was een eikel en hij gedroeg zich verdacht,’ hoe kun jij je daar nu mee gaan bemoeien als je niet eens gezien hebt wat er is gebeurd?’
Flip was duidelijk kwaad, en dat was natuurlijk niet geheel onterecht, ze had dat kleine beetje gezag dat hij in de winkel had ondermijnd met haar voorkennis. Hilda dacht even na wat een verstandig volwassen mens in dit geval zou doen. Excuses aanbieden, even door het stof, lucht geklaard.
‘Wat zeur je nou joh? Ik had toch gelijk, of niet soms?’ Hilda deed niet graag wat verstandige volwassen mensen deden.
Flip trok een raar gezicht, alsof hij een arsenaal aan scheldwoorden op haar wilde afvuren, maar iemand een chip in zijn hoofd had geplant die hem belette dat daadwerkelijk te doen. Met een mond vol vieze woorden stampte hij daarom maar op de grond, met zijn donkerrode glimmende puntschoenen, draaide zich driftig om en liep weg.
‘Niet heel aardig Hilda’, zei Maud, die de interactie tussen de twee leunend tegen de deurpost had aanschouwd.
‘Begin jij nu ook al?’ snauwde ze terug, onmiddellijk gevolgd door een ‘sorry’. Het was hoe ze altijd reageerde als ze zich in een hoekje gedreven voelde, om zich heen slaan, zonder oog voor de situatie en redelijkheid. Flip was een lichtontvlambaar zacht ei, met wie ze als geen ander kon bekvechten, maar op de een of andere manier wist Maud als één van de weinigen tot haar door te dringen met haar kalme stem, die als een pincet doordrong in haar gedachten en precies de angel eruit wist te halen op de momenten dat dat nodig was.
‘Je hebt gelijk, het was niet aardig,’ antwoordde ze, ik zal zo wel mijn excuses aanbieden.’
‘Ben je gek,’ grinnikte Maud, ‘heb je hem zien stampen? Laten we daar eerst even een half uurtje van genieten?’
Ook dat was Maud, ramptoerist eerste klas en een beetje gemeen, maar dan wel op een leuke manier. Al kon ze daarin soms wel iets te ver gaan, zo had ze zojuist weer bewezen.
‘Trouwens,’ ging Maud verder, ‘jij later dan ik, dat gebeurt ook niet vaak. Wilde nacht gehad?’
‘Ja,’ glimlachte Hilda, ‘maar niet zoals jij denkt’.
Plotseling realiseerde ze zich hoe graag ze Maud zou vertellen wat er allemaal aan de hand was. Dat ze dood was gegaan, twee keer maar liefst, en dat er een hemel was. Een hele gekke, volledig gevormd door haar eigen herinneringen en verwachtingen. Dat ze Michael had gezien, en haar oude leraar, maar vooral dat het nog verdraaid lastig is om die hemel uiteindelijk binnen te komen.
‘Hey, wat is er nou? Je hoeft er toch niet om te huilen?’ zei Maud, terwijl ze ietwat onhandig een arm om Hilda’s schouders sloeg.
De huilbui had Hilda volledig verrast. Tot nu toe had ze vrij laconiek gereageerd op het hele gebeuren, maar het was natuurlijk niet niets. Het voelde alsof de dokter haar had verteld dat ze een verschrikkelijke ziekte onder de leden had die niet te genezen was. En die ervoor zorgde dat ze nog maar een paar uur te leven had. Want zo zeker als ze vanmorgen was geweest dat ze de touwtjes in handen had, zo snel voelde ze de minuten voorbijglijden richting een einde dat ze niet leek te kunnen voorkomen.
Hoofdstuk 4 – Deel 4
Vind je dit gedicht mooi?Deel het op Facebook