‘Waar ben je met je gedachten mop,’ vroeg Flip, nadat Hilda voor de derde keer was vergeten om een paar gratis monsters in de tas te doen van een klant die zojuist een klein fortuin had uitgegeven aan geurtjes. Nu was dat laatste geen uitzondering hier op Schiphol. Je zou denken dat mensen die net een dure vakantie achter de rug hebben wel iets beters kunnen verzinnen dan met geld te smijten bij Douglas, maar blijkbaar was Hilda de enige die er zo over dacht. Als er maar Chanel op stond, dan ging het nog net niet per liter over de toonbank. ‘Wie heeft er in godsnaam zoveel luchtjes nodig?’ had Hilda in haar verbazing geroepen op haar eerste werkdag. ‘Geurtjes mop,’ had Flip haar verbeterd, ‘luchtjes zijn waarom honden aan elkaars kont snuffelen’. Vanaf dat moment wist ze dat ze van Flip zou houden. Ze had het sowieso getroffen met haar collega’s. Werken in een winkel was niet waarvan ze had gedroomd en al helemaal niet waarvoor ze vier jaar lang communicatie had gestudeerd, maar het was redelijk zelfstandig en er viel altijd wel wat te lachen met haar collega’s. Met Charlotte vooral omdat ze áltijd te laat kwam en daar de meest bizarre redenen voor had. In het begin was Hilda ervan overtuigd geweest dat Charlotte de avond van tevoren haar stinkende best deed om een fantastisch verhaal te verzinnen, zodat ze de volgende ochtend wat langer kon blijven liggen, maar al snel bleek Charlotte gewoon een menselijke pechmagneet te zijn van het ergste soort. Als er ooit in Nederland een gigantische file was, omdat er een helikopter moest landen op de snelweg nadat deze uit moest wijken voor een komeet die over de Aarde scheerde en terloops nog even de openstaande brug sloopte, dan kon je ervan uitgaan dat Charlotte achterin die file stond. Of in de helikopter zat. Maud daarentegen was altijd minstens een half uur aanwezig voordat haar dienst begon, maar zij bezorgde Hilda altijd de slappe lach omdat ze als geen ander klanten kon afzeiken zonder dat de klant zelf dat ook maar enigszins in de gaten had. Zo plaste Hilda bijna in haar broek toen Maud een naar veertien duizend verschillende geurtjes ruikende vrouw haar tasje overhandigde en daar een stuk of veertig teststrips in liet vallen, om daar met een stalen gezicht aan toe te voegen: ‘Voor de volgende keer.’ En dan was er nog het chagrijnige takkewijf, maar dat was stiekem gewoon Flip die aan het einde van de maand door zijn salaris heen was.
Het betaalde niet fantastisch, de broek die ze moest dragen gaven haar een achterwerk zo groot als Jupiter en de uren waren verschrikkelijk, maar Hilda had het naar haar zin met haar collega’s en dat was voor haar het belangrijkst. De enige momenten dat ze jankend de winkel uit kon rennen was wanneer ze contact had met de PR-dames van het hoofdkantoor, want daar had zij kunnen zitten als ze haar studie niet had moeten onderbreken. Gelukkig had Flip een enorme radar voor de momenten waarop de emotionele balans van Hilda verstoord raakte, en hij wist haar dan ook altijd op te beuren met één of ander verzonnen gezegde.
‘Hil, gaat het wel met je?’ probeerde hij nog een keer.
Hilda keek hem glazig aan. ‘Jawel, gewoon heftig gedroomd.’
‘Channing Tatum?’
Hilda grinnikte. ‘Nee, m’n neef Michael’.
Ze zag dat Flip er in zijn hoofd een bizar verhaal van aan het maken was, en besloot in te grijpen met een vraag.
‘Geloof jij in de hemel?’ vroeg ze op serieuze toon.
Het viel even stil.
‘Poeh.’ probeerde Flip wat tijd te rekken. ‘Geloven is een groot woord. Het lijkt me hartstikke mooi als er een plek is waar je heengaat na je dood. Dat je iedereen weer ziet, dat je je nergens meer zorgen om hoeft te maken. Ik wil er graag in geloven’.
Hilda glimlachte.
‘Niet dat het voor mij iets uitmaakt,’ voegde hij er vervolgens aan toe.
‘Want?’ vroeg ze verbaasd.
‘Hallo? Homo!’ riep Flip enigszins beledigd terwijl hij wapperde met zijn handen alsof hij zijn geaardheid fysiek kracht bij moest zetten. ‘Wij mogen niet naar binnen, daarom vieren wij ons feestje elk jaar vast hier beneden’.
‘Flikker toch op,’ treiterde Hilda hem terug. ‘Als dat de hemel is hoef ik ook niet naar binnen hoor.’
Flip wilde nog iets terugzeggen, maar het gesprek werd onderbroken door een man die de winkel binnen kwam lopen en direct bezit nam van de hele ruimte.
‘Hij is belangrijk,’ fluisterde Flip in Hilda’s oor.
‘Althans, dat denkt ‘ie’ vulde Hilda hem aan.
‘Goedemiddag, kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg Flip beleefd. De man keek niet op en reageerde niet, in plaats daarvan liep hij rechtstreeks naar het schap met damesgeurtjes.
Hilda had deze man vaker gezien. Niet met ditzelfde kale hoofd, kraaloogjes achter ronde brillenglaasjes en lange zwarte jas, maar altijd in een andere gedaante. Het waren altijd mannen die binnenkwamen alsof de wereld van hen was en die vooral de mensen daarin alszodanig behandelden. Toch zag Hilda deze mannen graag komen, maar dan alleen op de dagen dat Maud dienst had, want dat was feest. Maar Maud was er nog niet – er was ingebroken in haar auto, en de TomTom was gestolen, waardoor ze per ongeluk naar Duitsland was gereden, in plaats van naar Amsterdam – dus het was aan Hilda of Flip om deze akelige man te woord te staan.
Hilda observeerde hem, terwijl hij besluiteloos – maar driftig – aan het zoeken was naar het juiste geurtje. Zowel zij als Flip voelde duidelijk niet de behoefte om nog een te vragen of ze konden helpen.
Ze wierp een blik op de klok. Kwart over tien pas, dit zou een lange dag worden.
In haar ooghoek zag ze hoe de man een vluchtige beweging maakte, iets in z’n zak stopte en aanstalten maakte om de winkel uit te rennen. Dat had ze niet verwacht.
‘Hallo, waar gaat u heen’, vroeg ze wat onbeholpen, terwijl Flip een acrobatische sprong maakte over de toonbank. De man reageerde niet en haastte zich naar de uitgang. Gelukkig was Flip zo snel als hij vals kon zijn, en wist hij de man letterlijk in zijn kraag te vatten voordat hij de winkel uit kon rennen.
‘Laat me los idioot,’ riep de man geërgerd terwijl hij los probeerde te komen. Ik moet er vandoor, nu meteen!’
Boek, Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 – Deel 3
Vind je dit gedicht mooi?Deel het op Facebook