Hoofdstuk 2 – Deel 1

Vind je dit gedicht mooi?Deel het op Facebook

hildaclaimer
De klap tegen de grond moest een harde zijn geweest, want er zat een harde piep in haar oren. Voor de tweede keer vandaag lag Hilda op de grond, al verbaasde het haar ditmaal dat het mogelijk was om te vallen in de hemel. Alhoewel, hemel, ‘ontvangsthal’ had Michael gezegd, de daadwerkelijke hemel had ze nog niet bereikt. De grond was wel zacht, dat moest ze toegeven. Al ontdekte ze vrij snel dat dit kwam doordat ze niet op de grond lag, maar op een matras. Het matras van haar eigen bed welteverstaan. Ze schoot overeind en stootte haar hoofd hard tegen het boekenplankje boven haar bed. ‘Verdomme Peter,’ vloekte ze schel, je zou hem hoger hangen. Hoe vaak moet ik mijn kop nog stoten?’
‘Net zolang tot je onthoudt dat ‘ie er hangt’ bromde Peter nog half in zijn slaap.
Hilda kon zo snel geen gevatte opmerking bedenken, maar dat kwam vooral doordat ze zich realiseerde dat ze écht thuis was, in haar eigen bed, naast saaie Peter en dat de piep in haar oren niets anders was dan het irritante gezoem van de wekker.
Ze gaf een klap op de wekkerradio – die het eerdaags nu toch echt zou begeven – klom uit bed en haastte zich naar de badkamerspiegel. Haar gezicht vertoonde geen sporen van piano. Het was dus allemaal een droom geweest. Hilda kon niet goed besluiten of ze daar blij mee was of niet. Natuurlijk had dood zijn niet haar voorkeur, maar ze had het heel prettig gevonden dat ze Michael weer even had kunnen zien. Ze waren altijd dikke maatjes geweest en de gedachte dat hij haar na haar dood zou verwelkomen, vond ze heel prettig, maar dan wel in een iets normalere hemel. Het was een droom, maar terwijl ze in haar ooghoek zag hoe Peter zich nog een keertje omdraaide – het was immers weekend – bleven de vragen uit haar droom rondzingen in haar hoofd. Ze had er nooit bij stilgestaan dat Peter misschien ook wel de interesse in háár was verloren in plaats van alleen maar andersom. En dan haar antwoord. Ze had gezegd dat ze spijt had van haar leven, en ze had het gemeend. Hilda geloofde niet in dromen, althans, niet in het soort droom dat boodschappen geeft, maar de gedachte zat haar toch niet lekker. Zou ze écht spijt hebben van haar leven?
Ze schudde haar hoofd. Kom op zeg, waar kwam dit fatalistische gedoe ineens vandaan.
Er waren best veel dingen waar Hilda spijt van had. Van die hele doos Chocoprins die ze gisteren naar binnen had gewerkt bijvoorbeeld, en van het feit dat ze vorig jaar die baan op Schiphol had geaccepteerd, waardoor ze over anderhalf uur alweer op het station moest staan. Terwijl ze hinkelend haar tweede schoen probeerde aan te schieten, keek ze naar Peter, de man die dertien jaar geleden de jongen van haar dromen was. Jonger, dunner, en vooral ook met meer haar. Althans, haar op andere plekken. Maar het was niet zijn uiterlijk waarop ze was gevallen. Met haar lange blonde haren en riante voorgevel, die – zo moest ze toegeven – tegenwoordig ook wat lager was gaan wonen dan dertien jaar geleden, had ze tijdens haar studie nooit aandacht tekort gehad, maar Peter was de enige geweest die zich daar niet voor leek te interesseren. Die eerste keer dat hij tegen haar opbotste in de gang, had hij niet in haar shirt gekeken, sterker nog, hij had haar helemaal niet zoveel aandacht gegeven en dat was precies wat hem zo aantrekkelijk maakte. Peter kwam niet aanwaaien, ze moest er iets voor doen. Gek eigenlijk, dacht ze bij zichzelf, dat juist dat wat ze ooit zo woest aantrekkelijk aan hem had gevonden, nu precies was wat haar zo kwaad maakte. Terwijl haar gedachten afdwaalden naar vroeger, betrapte Hilda zichzelf erop dat zich afvroeg hoe haar leven eruit zou hebben gezien als ze toch gekozen had voor Vince (die eigenlijk gewoon Vincent heette, maar dat paste niet zo goed bij zijn zelfaangemeten reputatie). Een foute jongen, dat had ze al geweten toen hij op de eerste dag van de introductieweek naar haar had gefloten, maar daardoor niet minder aantrekkelijk, in tegendeel. Vince deed alles dat God, nouja, dat rector Jorritsma, verboden had. Roken, drinken, drugs, en dat uiteraard het liefste op de campus, én tijdens de les.
Dankzij hem had Hilda de joint opgestoken die ze gezworen had nooit op te zullen steken, en het was in zijn gezelschap geweest dat ze zoveel tequila’s achterover had geslagen dat ze wakker werd in een vreemde kamer, met een verschrikkelijke geur. De vreemde kamer bleek de keuken van de kantine op de campus te zijn, en de geur kon al snel worden verklaard door de de witte slagroomkom, die ze voor toilet had aangezien. Maar het belangrijkste voor Hilda was dat Vince in geen velden of wegen te bekennen was, en dat had ze hem kwalijk genomen. Er waren veel dingen waar ze niet in geloofde, waaronder toeval, dus toen Peter vervolgens op de juiste plek, op de juiste tijd bleek te zijn, en haar hielp de boel op orde te krijgen voordat ze gesnapt zou worden, wist ze dat hij de ware voor haar was. Al hadden ze beiden daarna nooit meer slagroom gegeten in de kantine. Hilda kon een glimlach niet onderdrukken, maar haar plezierige gedachten werden al snel bruut onderbroken door een ronkend kettingzaaggeluid dat opsteeg uit de keel van haar man. Met een zucht knoopte ze haar blauwe blouse dicht en verliet de slaapkamer. Ze vroeg zich af of Vince ook snurkte.


Lees verder
Reserveer De zeven hemels van Hilda Hel alvast hier

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *